Bij een wandeling door het Bossche Broek kom je hier en daar metalen paaltjes tegen met het raadselachtige opschrift ‘Verboden Kring’ en een afstand van 300, 600 of 1000 m tot een bastion (bijv. Bastion Oranje of Fort Anthonie).
Deze verboden kringen komen uit de zogenaamde Kringenwet, die alles te maken heeft met de verdediging van de vesting ’s-Hertogenbosch. De Kringenwet werd in 1814 uitgevaardigd, waarna in 1853 nog een aanpassing kwam. In de wet wordt exact geregeld waar de verboden kringen liggen en welke gebieden open moeten blijven als vrij schootsveld.
Bouwvoorschriften
Door de versoepeling van de wet door koning Willem III werd het mogelijk in sommige gevallen toch te bouwen. Uit de periode na 1853 stammen de houten Kringenwetwoningen en Kringenwetboerderijen.
De eerste versie van de Kringenwet schreef voor dat alle boerderijen, huizen, stallen, schuren, tuinen, boomgaarden en dergelijke op minder dan 300 roeden (3 kilometer) afstand van een vesting op last van de Staat moesten worden afgebroken als dit voor de defensie van het land noodzakelijk was. De aanwezige bebouwing mocht niet veranderd of vertimmerd worden en op een afstand van 100 roeden (1 kilometer) vanaf de vesting, mocht niets gebouwd of geplant worden. Er werden voorschriften opgesteld met betrekking tot de hoogte van bouwsels van hout of andere brandbare stoffen. Doornstruiken of andere heggen werden verboden en afrasteringen mochten uitsluitend worden geplaatst als ze brandbaar zijn. De enige toegestane bomen waren vruchtbomen. Binnen de kring van 300 roeden mochten onder geen voorwaarden dijken, wegen of waterwerken worden aangelegd zonder voorafgaande goedkeuring van het Departement van Oorlog.
Drie klassen
In de Kringenwet uit 1853 werden, afhankelijk van het strategisch belang, alle Nederlandse vestingwerken verdeeld in drie klassen. De klasse van het vestingwerk bepaalde binnen de kringen de beperkingen voor het bouwen en het planten van houtgewassen.
Op grond van de Kringenwet waren om elk vestingwerk drie verboden kringen getrokken. Op een afstand van 300 m, de kleine kring, op een afstand van 600 m, de middelbare kring en op een afstand van 1000 m de grote kring. Tussen een vestingwerk van eerste klasse en de kleine kring mocht slechts met toestemming van de minister van Oorlog worden gebouwd, en dan slechts met brandbare materialen, zoals hout en riet. Er golden bovendien beperkende bepalingen voor beplantingen. Tussen de kleine en de middelbare kring was er om te bouwen geen toestemming van de minister nodig en was het toegestaan om voor de fundering, schoorsteen en dakbedekking steen te gebruiken. In het gebied tot 1000 m vanaf de hoofdverdedigingslijn was het verboden om zonder toestemming van de minister van Oorlog infrastructurele werken aan te leggen of te veranderen. De houten huizen konden in geval van oorlog snel worden gesloopt. Een aantal van deze 'kringenwetwoningen' is nu nog aanwezig, bijvoorbeeld in Naarden.
Opschorting en intrekking van de Kringenwet
De Kringenwet werd in 1951 opgeschort. Tot die tijd heeft de wet vele uitbreidingen van dorpen en steden in de Linie voorkomen. Zo is de groei van de stad Utrecht in oostelijke richting lange tijd beperkt. Op 28 november 1963 werd de Kringenwet definitief ingetrokken.
De tekst van de kringenwet van 1853 (Willem III) vind je onder http://www.forten.info/wetten/kringenwet.htm; hier worden de verboden kringen gedefinieerd van 300 el, 600 el en 1000 el.
Bij de invoering van het Nederlands metriek stelsel in 1820 werd de el gelijk gesteld aan een meter. Met de Wet van 7 april 1869 (Staatsblad nr. 57) werden oude benamingen, waaronder ook de el, afgeschaft en vervangen door de tegenwoordig gebruikelijke aanduidingen. In de periode 1820-1870 was een el gelijk aan 10 palmen (decimeter) of 100 duimen (centimeter) of 1000 strepen (millimeter).
Enkele interessante artikelen uit de kringenwet
STAATSBLAD
VAN HET
KONINGRIJK DER NEDERLANDEN.
(N°. 128.) WET van den 21sten December 1853, houdende bepalingen betrekkelijk het bouwen, planten en het maken van andere werken binnen zekeren afstand van Vestingwerken van den Staat.
WIJ WILLEM III, BIJ DE GRATIE GODS, KONING DER NEDERLANDEN, PRINS VAN ORANJE-NASSAU, GROOT-HERTOG VAN LUXEMBURG, ENZ., ENZ., ENZ.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut ! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de bepalingen der wet van den 16den November 1814, n°. 55 (Staatsblad n°. 106), door andere te doen vervangen;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Art. 1.
Tusschen de buitengrenzen van vestingwerken en de lijnen, in deze wet verboden kringen genoemd, is het niet geoorloofd te bouwen, houtgewassen te planten of eenig werk te maken, dan voor zooverre zulks bij deze wet is toegestaan, of daartoe overeenkomstig hare bepalingen, vergunning is verleend.
Art. 6.
Om elk vestingwerk der eerste, tweede of derde klasse zijn drie verboden kringen:
een op den afstand van drie honderd el, genaamd de kleine;
een op den afstand van zes honderd el, genaamd de middelbare;
een op den afstand van duizend el, genaamd de groote.
Art. 21.
Binnen de kleine kringen van vestingwerken der eerste en tweede klasse is het geoorloofd, met toestemming van den Minister van Oorlog:
1°. getimmerten te plaatsen, behalve de dekking, welke naar verkiezing kan worden gemaakt, uit verbrandbare stoffen te zamen gesteld, en geene grootere oppervlakte beslaande dan van veertig vierkante el;
2°. afsluitingen te stellen, zelfs met steenen voeten, doch deze laatste niet hooger dan vijf palm boven den beganen grond;
3°. alle houtgewassen te planten.
Art. 22.
Tusschen de kleine en middelbare kringen van vestingwerken van de eerste klasse is het geoorloofd, zonder voorafgaande toestemming:
1°. gebouwen en getimmerten te plaatsen, waarvan de dekking naar verkiezing kan worden gemaakt, en welke gebouwen en getimmerten van steenen voeten, niet hooger dan vijf palm boven den beganen grond, en van gemetselde stookplaatsen en schoorsteenen zullen mogen voorzien zijn, maar voor het overige uit verbrandbare stoffen zijn zamengesteld;
2°. afsluitingen te stellen, zelfs met steenen voeten, doch deze laatste niet hooger dan vijf palm boven den beganen grond.
3°. alle houtgewassen te planten.
Art. 23.
Tusschen de middelbare en groote kringen van vestingwerken van de eerste klasse, tusschen de kleine en groote kringen van vestingwerken van de tweede klasse en binnen de kringen van vestingwerken van de derde klasse is het geoorloofd, zonder voorafgaande toestemming, alle gebouwen, getimmerten en afsluitingen te plaatsen en alle houtgewassen te planten.
Art. 26.
Binnen den middelbaren kring van een vestingwerk van de eerste klasse en den kleinen kring van een vestingwerk van de tweede klasse, mogen geene hoopen of stapels buiten de gebouwen worden nedergelegd, dan na daartoe bekomen verlof van den eerstaanwezenden ingenieur, dis de plaatsen aanwijst, waar die hoopen of stapels gelegd mogen worden, en den tijd bepaalt, gedurende welken zij op die plaatsen mogen blijven liggen.
Art. 29
Alle gebouwen of getimmerten, alle afsluitingen, alle houtgewassen en alle hoopen en stapels, welke binnen de middelbare kringen van vestingwerken van eene der klassen gesteld, geplant of gelegd zijn of zullen worden, kunnen, zoodra het vestingwerk in staat van oorlog of van beleg is verklaard, zonder vorm van proces, op last van den militairen kommandant weggeruimd worden….
Art. 57.
Die hoopen of stapels heeft nedergelegd of doen leggen op plaatsen, alwaar dit volgens de bepalingen dezer wet niet geoorloofd is, of verzuimt die weg te nemen of te doen wegnemen na het verstrijken van den tijd aan het slot van art. 26 vermeld: die werkzaamheden, bedoeld in de artt. 22 , 30 , 31 en 33 , doet of heeft doen uitvoeren, zonder de volgens de artt. 24, 32, 33 en 37 vereischte kennisgeving aan den eerstaanwezenden ingenieur te hebben gedaan, wordt gestraft met eene geldboete van vijf tot vijf en twintig guIden, of, bij wanbetaling, met gevangenis van een tot drie dagen, met inachtneming van het bepaalde bij het 2de lid van art. 14.
Die, op eenige andere wijze, in strijd met de bepalingen dezer wet, nalatig is gebleven in het doen wegruimen van gemaakte werken, of eenig werk heeft gemaakt of doen maken, of houtgewassen heeft geplant of doen planten, wordt gestraft met eene geldboetevan vijf en twintig tot vijf en zeventig gulden, of, bij wanbetaling, met gevangenis van drie tot zeven dagen, mede met inachtneming van het bepaalde bij het 2de lid van art. 14.
Bronnen: http://nl.wikipedia.org/wiki/Kringenwet
www2.nijmegen.nl/mmbase/attachments/83314/vesting96-115.pdf
http://www.forten.info/wetten/kringenwet.htm
Ferd Sauter, 2010-03-29