Ons avontuur op het landgoed van de Pettelaar begon met een dood vogeltje, een keep (door een jeugdlid gevonden tussen de bladeren). Hij heeft namens de kinderen een mooi plekje gekregen in een holletje tussen de wortels van een beuk. Er staan veel verschillende bomen op het landgoed. De kinderen hebben ze bekeken en gevoeld; de bast, de takken en knoppen, de groeiwijze, maar ook de blaadjes rondom vertelden iets over de boom. Dat plus de feitjes over de beuk, mammoetboom, plataan, populier (er staan er heel veel, vroeger gebruikt voor het maken van klompen want ze zijn sterk, niet zwaar, buigzaam) en berk, maakte dat de kinderen al gauw de bomen bij naam wisten te noemen. Kinderen kregen de vraag om een boom na te bootsen, de andere kinderen mochten raden welke het was. ‘Pijnboom’ was een slim grapje van een van de kinderen, tegen het kind dat een boom wilde nadoen net nadat hij zich had gebrand aan een brandnetel. Op een laan met lindebomen bleken de kinderen superogen te hebben: op alle stammen zaten op diverse plekken heel veel piepkleine wantsen. De kinderen raakten niet uitgekeken: op elke boomstam zaten er wel duizenden. Op dezelfde boomstammen waren door een specht ook heel veel gaatjes naast elkaar gemaakt in een ring rond de stam. De specht is dol op het sap achter de schors.
Met een stethoscoop luisterden we of we de sappen van de ruwe berk konden horen stromen. Op afstand (en op grote hoogte) hebben wij een nest van de hoornaar (een grote wespachtige) gezien. Dat bracht een van de kinderen op het TV programma Steken en Prikken (over hoeveel pijn bepaalde diersteken en beten opleveren). Als afsluiting hebben de kinderen zelf van hout en touw een pijl en boog gemaakt.